De hoeveelheid lokale energie-initiatieven neemt toe. Maar in hun ontwikkeling naar het echte ondernemen stuiten de energiecoöperaties op een aantal obstakels. Dit zijn interne, organisatorische obstakels, maar ook bestuurlijke, want de overheid weet zich niet altijd goed raad met de actieve burgers.
Steeds meer burgers gaan lokaal aan de slag met energie. De eerste lokale energiecoöperaties zijn nu zo’n zeven jaar actief op diverse terreinen. Ze werken aan een zonnecentrale op een nabijgelegen tennishal, organiseren collectieve inkoopacties voor zonnepanelen of houden energiebesparingacties in hun wijk. Daarbij zetten ze vaak hoog in: op een energieneutrale stad, dorp of wijk, zelfvoorziening, betaalbare energie, een sterke lokale economie, werkgelegenheid en leefbaarheid.
Een recente beleidstudie van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) schetst de huidige stand van zaken rond energiecoöperaties: Energiecoöperaties: ambities, handelingsperspectief en interactie met de gemeenten: de energieke samenleving in de praktijk (maart 2014). Daaruit blijkt dat het niet gemakkelijk is voor de coöperaties om het hoofd boven water te houden. Tegelijkertijd is een aantal bezig met een stevige professionaliseringsslag.
Lokale energiecoöperaties hebben sterke troeven in handen
Sinds 2007 zien we een enorme toename van ‘lokale energie-initiatieven’. Volgens kennisplatform HIER Opgewekt zijn er op dit moment 300-400 van dergelijke initiatieven. Begin 2007 waren dat er slechts 15. De groei is opmerkelijk en het einde is nog niet in zicht. De burgerinitiatieven zijn succesvol in hun mobiliserende en agenderende rol. Lokale energie staat hoog op de agenda. De blik van de energiesector en overheid is dan ook stevig gericht op de burgercollectieven. Dit blijkt onder andere uit het feit dat de coöperaties aan tafel zaten bij het SER energieakkoord en dat ‘decentrale energie’ één van de dragende pijlers van het akkoord is. Het blijkt ook uit het feit dat commerciële partijen nu marktkansen zien voor lokaal opgewekte duurzame energie. Het is inmiddels hip en happening. Nieuwe innovatieve ondernemingen als VandeBron beginnen zich stevig te profileren en zijn in staat om investeerders te interesseren.
Maar wat is het toekomstperspectief van de coöperaties? Gaan ze het redden op de langere termijn? Uit het onderzoek wordt duidelijk dat de coöperaties in hun ontwikkeling op een aantal obstakels stuiten. Deze zijn van interne, organisatorische aard en van bestuurlijke aard. Een intern obstakel is bijvoorbeeld het gegeven dat er op enig moment geld verdiend moet gaan worden om te blijven bestaan. Winst is doorgaans geen doel, maar een redelijke ‘cashflow’ is wel noodzaak. En professionals moeten op enig moment toch betaald worden. Vrijwilligheid kent duidelijk grenzen. Grotere en meer complexe projecten vragen veel tijd, en expertise die vrijwilligers niet vanzelf in huis hebben. Bovendien is een vergunning niet in de avonduren buiten de reguliere werktijd te regelen. Na verloop van tijd ligt dan ‘vrijwilligersmoeheid’ op de loer. Veel coöperaties hebben wel inkomsten, maar vaak hebben die een incidenteel karakter en zijn ze niet erg omvangrijk. Er valt bijvoorbeeld een kleine commissie te realiseren bij collectieve inkoopacties van zonnepanelen, of men krijgt een vergoeding voor advies en procesbegeleiding bij grotere projecten, of een eenmalige subsidie voor een energieloket. Voor een continue bedrijfsvoering zijn structurelere en substantiëlere inkomstenbronnen nodig. Deze kunnen bijvoorbeeld komen uit investeringen in zonnecentrales en windprojecten.
Belemmerend beleid en bedreigingen
Dat betekent dat een burgerinitiatief zich moet gaan ontwikkelen tot een ondernemende coöperatie om verder te komen. En dat betekent dat de coöperaties zich dus een positie moeten bevechten in een snoeiharde en complexe energiemarkt. Net zoals voor elke nieuwe toetreder en startup geldt: het is hard werken. De coöperatie als rechtsvorm leent zich goed om het zakelijk belang van leden die mede-eigenaar zijn van een zon- of windcentrale te beheren. Belangrijke troeven ten opzichte van grote energiebedrijven zijn: kennis van de lokale omgeving en van interessante locaties, het vertrouwen van de gemeenschap en het vermogen om lokaal kapitaal te mobiliseren. De meer ondernemende coöperaties zetten deze koers in. Hier doen zich dan wel weer een aantal andere obstakels voor.
Deze obstakels zijn meer van bestuurlijke aard. De bestaande regelgeving kan soms belemmerend werken. Zonprojecten zijn sterk afhankelijk van fiscale regelingen die niet altijd stabiel zijn dan wel een onzeker financieel rendement hebben. Dit maakt ze kwetsbaar. Op dit moment houdt een onzeker investeringsklimaat veel projecten op de plank. Voor windprojecten is het investeringsklimaat weliswaar gunstiger, maar daar kunnen ontwikkelaars – ook de coöperatieve – aanlopen tegen complexe inspraakprocedures en soms fel protest van actieve medeburgers. Succes is daarbij niet gegarandeerd. Er zijn inmiddels ook vele goed georganiseerde burgerinitiatieven ontstaan tegen windplannen.
De overheid: ambivalentie en dilemma’s
De cruciale vraag is nu of de overheid ondersteuning kan bieden. In principe moedigt de overheid maatschappelijk initiatief aan. “Lokale energie heeft de toekomst”, stelt minister Kamp ook in zijn Visie op Lokale Energie (november 2013). Tegelijkertijd staan de gemeentelijke overheden en de landelijke overheid ambivalent tegenover de activiteiten van burgers in de energiesector.
Gemeentes zijn natuurlijk blij met hun actieve burgers. Ze hebben vrijwel zonder uitzondering ambitieuze energie- en klimaatdoelen opgesteld in het kader van het Energieakkoord. En ze missen zelf vaak de mankracht en middelen om die doelen te realiseren. Bovendien werken gemeentes in de praktijk al vaak samen met burgers.
Het is echter duidelijk nog zoeken naar de juiste balans en vorm: een andere rol van de burger vraagt om een andere rol van de gemeente. Dit leidt tot de nodige vragen en dilemma’s, zeker als er geld in het spel komt. Zo zijn gemeenten bijvoorbeeld gebonden aan aanbestedingsregels. Als een coöperatie bedrijfsmatig werkt dan moet deze in principe concurreren met andere commerciële aanbieders. Andere dilemma’s doen zich voor rond windprojecten waarbij een gemeente genoodzaakt is inspraak- en participatieprocedures te volgen. Hoe wordt dan het belang van omwonenden afgewogen tegen het algemeen belang, te weten de energie- en klimaatdoelstellingen van de gemeente? Dit vraagt om heldere beleidsvisie op de lokale energievoorziening en op de rol van burgercollectieven.
Er is behoefte aan een heldere visie op lokaal geproduceerde energie
Voor het Rijk vormen de maatschappelijke kosten voor lokale energieopwekking een dilemma. Grootschalige duurzame productie is voorlopig goedkoper dan kleinschalige, lokaal geproduceerde energie. Ook wordt de landelijke overheid geconfronteerd met tegenvallende energiebelastinginkomsten zodra het aandeel zonne-energie toeneemt. De gederfde inkomsten kunnen oplopen tot zo’n 400 miljoen euro per jaar (bij 100% saldering van 4 GW piekvermogen). De zonne-energierevolutie legt een inherente spanning bloot: de duurzame energiedoelstellingen verhouden zich slecht tot een energiebelasting op energiegebruik. Dit roept de vraag op: wat is lokaal ons als samenleving waard? Het Rijk zal daar heldere politieke keuzes in moeten maken.
We bevinden ons in een overgangstijd waarbij nog niet duidelijk is welke kant het op zal gaan. Het aantal energiecoöperaties groeit en het enthousiasme is groot. De expansiedrift van de coöperaties wordt echter ingedamd door een aantal belemmeringen van diverse aard. Om deze belemmeringen het hoofd te kunnen bieden is de goodwill en de voorwaardenscheppende rol nodig van de gemeentelijke en landelijke overheid. Punt is dat het politieke bestuur soms nog zelf deel uitmaakt van het probleem. In dat opzicht staan we voor een beslissend moment. Zal de overheid het licht op groen zetten, of wordt de burgerlijke initiatiefkracht gesmoord in ambivalentie en aarzelend beleid?
“De situatie is nu broos”, zei een van de coöperatiebestuurders in ons onderzoek. Successen zijn nodig om de vaart erin te houden, anders bestaat het risico dat de burgerenergie langzaam weer wegstroomt. Dat zou een gemiste kans zijn, want de overheid heeft burgers nodig om haar ambitieuze doelen te halen. De gemeenten en het Rijk kunnen er – nog meer dan ze nu doen – aan bijdragen dat de opkomst van energiecoöperaties een echt en blijvend succesverhaal wordt. Maar dat vraagt om heldere keuzes over wat burgerparticipatie en lokale energievoorziening de samenleving waard is.
Het is een wel erg beschouwend stuk wat erg veel vragen en problematiek aanduidt maar heel onduidelijk is over de oplossingsrichting. De beweging is nog erg broos en kan niet de totale energie omwenteling vormgeven. Ze speelt wel een leidende rol bij het benaderen van burgers en het langzamerhand kweken van begrip voor de grote omslag waar we voor staan. Dat verdient steun; maar niet te bemoeiend. Concrete maatregelen:
– een ruimere stimulering voor de postcoderegeling; de huidige regeling is te karig
– een plan om meer dan alleen met leningen tegen hypotheek tarieven te gemoed te gaan
komen in de kosten van woningisolatie; hiet laat NL het erg liggen.