Het grootste deel van de Nederlandse bevolking let op een of andere manier op verduurzaming van het voedselsysteem, zij het niet consequent. Dit is één van de conclusies uit het PBL-onderzoek ‘Nederlanders en duurzaam voedsel’. Het PBL heeft ook verkend wat er moet gebeuren om duurzamer gedrag met betrekking tot voedsel te bewerkstelligen.
Voor het onderzoek werden in 2013 meer dan 1100 Nederlanders geënquêteerd over hun voedselgedrag en de achterliggende motieven. Het blijkt dat een op de vijf Nederlanders zelf een deel van zijn voedsel produceert, ze doen dat het vaakst in de eigen (volks)tuin (21 procent). Daarnaast is een klein deel (1 procent) actief in de gezamenlijke voedselproductie, zoals stadslandbouw. De belangrijkste reden is de betere smaak. Een klein aantal Nederlanders (2 procent) investeert in landbouwbedrijven, bijvoorbeeld via crowdfunding.
Het grootste deel van de bevolking eet niet elke dag vlees bij de warme maaltijd; in 80 procent van de huishoudens staat niet dagelijks vlees op tafel bij de warme maaltijd. Bij 41 procent staat maximaal vier dagen per week vlees op tafel. Voor ‘niet elke dag vlees eten bij de warme maaltijd’ blijkt vaak geen directe reden te zijn. ‘Het is geen bewuste keuze, maar de maaltijd bevat toevallig geen vlees’ is het meest gegeven antwoord. Voor mensen die wél bewust minder vlees eten, gelden gezondheid en diervriendelijkheid als belangrijkste waarden. De smaak en de gewoonte om vlees te eten bij de warme maaltijd blijken de belangrijkste belemmeringen te zijn om niet vaker te kiezen voor een vleesloze warme maaltijd.
Nederlanders denken na over wat ze kopen
Bijna de helft van de Nederlanders (48 procent) koopt weleens een product met een duurzaamheidskenmerk (zoals biologisch, diervriendelijk). Een op de tien doet dit wekelijks. Het meest genoemde motief om dergelijke producten te kopen is dat het diervriendelijker is, gevolgd door dat het beter is voor milieu, natuur en landschap. Drie kwart zou wel vaker dit soort producten willen kopen maar vindt vooral de hogere prijs een belemmering.
Ruim de helft van de Nederlanders (54 procent) koopt weleens seizoensproducten. En iets minder dan een derde van de Nederlanders (30 procent) koopt weleens lokale of streekproducten. Dit vanwege de smaak, de kwaliteit van het product en de kennis over de herkomst van het product. Bijna twee vijfde van de Nederlanders (38 procent) koopt weleens een Nederlands product specifiek omdat het in Nederland is geproduceerd. ‘Het is beter voor milieu, natuur en landschap’, ‘beter voor de Nederlandse economie’ en ‘het product is goed want ik weet waar het vandaan komt’, zijn vaak gegeven antwoorden op de vraag waarom mensen specifiek kiezen voor Nederlands voedsel.
Voedselverspilling tegengaan vindt men moeilijk
Bijna iedereen heeft de intentie voedselverspilling tegen te gaan. Opmerkelijk is dat twee op de drie Nederlanders zegt: ‘voedsel weggooien dat hoort niet, dat doe je niet’. Desondanks wordt jaarlijks nog bijna 50 kilo voedsel per persoon weggegooid. Zeven op de tien Nederlanders zijn bereid de eigen voedselverspilling verder terug te dringen. De belangrijkste belemmering is dat ze het lastig vinden om de goede hoeveelheid te koken, gevolgd door niet het risico te willen lopen om ziek te worden. Bovendien vinden ze het moeilijk om met restjes een maaltijd te maken, kopen ze te veel in om niet te weinig voedsel in huis te hebben, of ze gooien producten weg waarvan ze niet goed kunnen beoordelen of deze nog goed zijn. Het terugdringen van voedselverspilling draagt van de bovengenoemde acties volgens Nederlanders het meest bij aan het duurzamer maken van het voedselsysteem.

‘Vaak’ is in deze figuur gedefinieerd als minimaal een keer per week voedsel kopen met een duurzaamheidskenmerk, een bepaalde herkomst of uit het seizoen, of voedsel eten uit de eigen of een gezamenlijke tuin, minimaal drie keer per week geen vlees eten bij de warme maaltijd, en minimaal zes keer per week geen voedsel weggooien.
De meeste Nederlanders zouden wel vaker bepaalde voedselproducten willen kopen of anderszins actief betrokken willen zijn bij het duurzamer maken van het voedselsysteem. Dat lukt echter niet altijd. Ruim de helft van de mensen verwacht van de overheid dat zij maatregelen neemt om gedrag dat bijdraagt aan een duurzamer voedselsysteem te stimuleren. Dit geldt vooral voor het geven van voorlichting.
Beleidsadviezen voor een duurzame omgang met voedsel
Nederlanders vinden bij het vermijden van voedselverspilling het voordeel voor de portemonnee belangrijk, en handelen ook vaak vanuit een moraal rondom voedsel weggooien als iets wat niet hoort. Maar ook kennis en vaardigheden zijn hierbij van belang, want zij vinden bepaalde dingen lastig of zijn daar onzeker over, bijvoorbeeld over het kunnen gebruiken van producten na de houdbaarheidsdatum. Een vleesloze maaltijd is veelal geen bewuste keuze, maar wordt vaak min of meer toevallig gekozen. Hier kan bijvoorbeeld op worden ingespeeld door te stimuleren dat er meer recepten en producten komen zonder vlees (bijvoorbeeld kant-en-klaarmaaltijden). Daarnaast is er de verwachting dat vaker vleesloos zal worden gegeten als er meer communicatie komt over de voordelen daarvan voor het milieu, de gezondheid van mens en dier en het dierenwelzijn.
Mensen geven aan dat ze producten met een duurzaamheidskenmerk, seizoensproducten en streekproducten niet of weinig aanschaffen vanwege de onbekendheid van deze producten en de slechte verkrijgbaarheid in de buurt. Ze verwachten dat de marktaandelen van deze producten toenemen als de bekendheid en verkrijgbaarheid van deze producten zullen toenemen. Het gebrek aan bekendheid speelt ook een rol bij de beperkte deelname aan de eigen voedselproductie – zoals via stadslandbouw en in moestuinen. Hier verwachten Nederlanders van de overheid vooral een voorwaardenscheppende rol, bijvoorbeeld door daarvoor (meer) grond ter beschikking te stellen, belastingvoordelen of subsidies te bieden of door minder regels te stellen.