De aarde warmt op en het milieu vervuilt. Ondertussen gaat iedereen gewoon door met consumeren. Pepijn Vloemans vond dat de mensheid moest leren zijn verlangens te begrenzen en begon aan het schrijven van een boek. Maar al snel trad de twijfel in.
Al jaren voel ik me onbehaaglijk. Over de achteloosheid waarmee we in Nederland omgaan met onze overvloed. Over de ecologische consequenties van economische groei. Maar vooral over de oplossingen voor de economische crisis. Want hoe gaan we die crisis te lijf? Eenvoudig. Meer van hetzelfde: meer groei. Door nog meer koelkasten en auto’s te kopen. Nog meer spullen consumeren. Het dondert niet wat we kopen, hoeveel we verspillen, hoe kortzichtig we te werk gaan – als het consumentenvertrouwen maar wordt hersteld. Ik kon deze redenering niet uitstaan. Uit frustratie besloot ik een boek te schrijven.
De monnik
Een boek schrijven betekent vroeg of laat een confrontatie met je eigen impliciete voorkeuren. Ik begon me af te vragen: waarom wil ik mensen eigenlijk wijzen op de psychologie achter hun koopgedrag? Waarom doe ik zo veel moeite aan te tonen dat economische groei schaduwzijden heeft en ons niet gelukkiger maakt? Waarom wil ik eigenlijk een duurzame economie? Wellicht heeft het te maken met afkeer van verspilling: eten weggooien lukt me niet zo goed, van dingen repareren word ik vrolijk, vliegtickets boeken kost me moeite, winkelstraten stemmen me meestal melancholisch.
Of heeft het te maken met een dieper gevoel van schuld – dat de mensheid, in al haar enthousiasme voor een beter leven, de aarde om zeep aan het helpen is? Voor mij was het paradijs al vroeg verloren: ik associeer consumptie en verspilling van jongs af aan al met een aanval op de natuur. De sterkste televisieherinneringen uit mijn jeugd zijn brandende olievelden en het kappen van regenwouden.
De oplossing ligt in het begrenzen van onze verlangens, bedacht ik. Minder groeien, minder willen. En belangrijker nog: deze stilstand positief leren waarderen. In plaats van een pijnlijke transitie waarin we telkens hard ‘gepakt’ gaan worden, waarbij we moeten ‘inleveren’ en ‘sober en zuinig’ moeten leven, kunnen we minder ook als meer kwalificeren. Bijvoorbeeld door te streven naar waardevolle ervaringen in plaats van bezit. Door te zoeken naar een balans tussen werken en leven. De natuur met rust laten, lokaal groenten verbouwen, minder reizen. Leven met weinig materiële behoeften.
De droom van Thoreau
De beste vertolker van dit ascetische antwoord is Henry David Thoreau. Vanaf 1837 tot zijn dood in 1862 hield hij een dagboek bij. Beroemd werd hij vooral door een jarenlang solitair verblijf in een zelfgekluste hut in de bossen rond Concord, aan de noordoostkust van de Verenigde Staten.
In maart 1845 begon Thoreau met de bouw van zijn hut aan Walden Pond, een meertje in de bossen van Massachusetts. In Walden (1854) vermeldt hij nauwkeurig zijn dagelijks leven. Hoe hij beestjes observeert. Hoe duur het materiaal voor zijn hut was. Welke gasten hij ontvangt. Hoe mooi de natuur is. En wat hij doet: Thoreau pocht dat hij iedere dag maar vier uur hoeft te werken en de rest van de tijd besteedt aan lezen en schrijven. Hij wil ontsnappen aan de industriële logica van de negentiende eeuw en meer tijd en vrijheid krijgen. Daar offert hij status, comfort en materiële verlangens voor op. Thoreau zet de wereld van de hardwerkende Amerikaan op zijn kop. Hij raadt zijn lezers aan goed na te denken over hun werkelijke behoeften, voordat ze zich door de heersende normen en waarden tot meer werk laten leiden.
Het is een interessante les voor de inwoners van het hedendaagse consumptieparadijs. Thoreau draait de rollen op originele wijze om: hij beschouwt het verlangen naar méér als een beperking van zijn vrijheid. Vooruitgang ziet hij als een onderwerping aan spullen en verplichtingen. De retorische vraag die hij zichzelf stelt, is de vraag die mij ook bezighield tijdens het schrijven van het boek: ‘Moeten we er voortdurend naar streven om meer dingen te verwerven in plaats van tevreden te zijn met minder?’
Thoreau formuleerde in Walden al het fundamentele probleem van economische groei: het heft oude schaarste op, maar schept nieuwe verlangens. Hoe hard we ook vooruit rennen, het land van overvloed blijft achter de horizon liggen zolang we door een liberale bril door de wereld kijken. En dat is een boodschap waar we wel eens vaker bij stil kunnen staan, dacht ik.
Ik was op weg een ecologische monnik te worden.
De twijfel
De twijfel sloeg toe tijdens het lezen van How Much is Enough? (2012) van vader en zoon Skidelsky. Ook zij zien in dat verlangens eindeloos zijn – en dat de enige remedie tegen de permanente onvrede en schaarste het temperen van onze behoeften is. Een Thoreaueaanse gedachte, maar wat me trof was dat de Skidelsky’s matiging uit ecologische overwegingen resoluut afwijzen. Onze manier van leven veranderen omdat we de zee leegvissen, natuur vernietigen of het klimaat verstoren? Dat vinden de Skidelsky’s een bespottelijke redenering:
“De meeste klimaatactivisten hebben ook een hevige afkeer van hebzucht en luxe […] Hier, en niet in de saaie computerdata van kosten en baten, bevindt zich het kloppende hart van klimaatactivisme. […] Het ecologisch pleidooi voor het terugdringen van de groei kan niet verklaard worden als een pragmatische reactie op bekende feiten. Er spreekt een hartstocht en een wil tot geloof uit, waarbij de feiten bijzaak zijn.”
Waarom trof me dit zo? Omdat het niet onjuist was. Plotseling begreep ik waarom duurzaamheid voor mij zo’n vanzelfsprekend concept was. Niet wegens feiten van milieuvervuiling, maar omdat ik toch al een hekel had aan de verspilling, de waanzin van de moderne economie.
Tot die tijd zag ik duurzaamheid, een matige levensstijl en minder economische groei als rationele oplossingen om een wereldwijde milieucrisis af te wenden. Ik geloofde dat een leven met minder consumptie helemaal niet zo erg hoefde te zijn. Het kwam er alleen nog op aan om de rest van de mensheid hiervan te overtuigen.
Niet veel later las ik The Economics of Enough (2011) van Diane Coyle. Ook zij plaatst de milieubeweging in een romantische traditie. Al sinds de opkomst van het industriële tijdperk protesteerden ‘romantici’ tegen het verlies van bestaande gebruiken en tegen de toenemende efficiëntie, schrijft Coyle. Vooruitgang werd met scepsis bezien, omdat het ten koste ging van gemeenschap, relaties en de omgeving:
“Deze triade – gemeenschap, relaties, milieu – is sinds de industriële revolutie waarmee het moderne kapitalisme een aanvang nam ten offer gevallen aan economische groei. […] Vrees voor het behoud van cultuur en het belang van menselijke relaties hebben een lange geschiedenis, maar tegenwoordig vindt het laatste bestanddeel van de triade, het milieu, veel meer weerklank dan in het verleden.”
Duurzaamheid, zorg om het milieu, zorgen om klimaatverandering – het is niets anders dan de laatste loot aan de stam van de romantiek. Hoe meer ik erover nadacht, hoe meer ik inzag dat de wetenschap die in mijn wereldbeeld paste – van dalende biodiversiteit tot vergiftiging van het grondwater door het boren naar schaliegas – iedere keer mijn fundamentele geloof bevestigde dat de mensheid te hebberig was.
Wat ik heb geleerd is dit: het idee dat we allemaal onze verlangens moeten matigen om de planeet te redden is een slordige redenering. Ongemerkt had ik ‘duurzaamheid’ en ‘het goede leven’ aan elkaar gekoppeld, terwijl het dichter bij de waarheid is te stellen dat een duurzame levenshouding eerder een uitdrukking van míjn preferenties is. De monnik in mij had zijn visie op het goede leven tot algemene moraal verheven.