De aandacht in de Europese politiek voor klimaat en energiebeleid groeit langzaam. Dit komt mede door de komende klimaatconferentie in Parijs. Europarlementarier Bas Eickhout (GroenLinks) geeft de stand van zaken weer van het Europese klimaatbeleid.
Meer dan twintig jaar geleden kwam de UNFCCC met de vaststelling dat stabilisatie van de hoeveelheid broeikasgas in de atmosfeer noodzakelijk was. Om gevaarlijke interventie van de mens op het klimaat te voorkomen. Sinds 2009 wordt 2 graden opwarming van de aarde geaccepteerd als norm.
Een opwarming van de aarde met twee graden heeft volgens het IPCC, het wetenschappelijke forum van de VN, tot gevolg dat koraalriffen verdwijnen en dat er meer extremen in het weer zullen optreden, zoals tornado’s, zware regenval of juist droogte. Dat is toch al aardig wat, qua bedreigingen en risico’s.
Onzekerheid leidt tot besluiteloosheid
Nu is er, juist in wetenschappelijke kringen, altijd sprake van onzekerheden over prognoses. En daar spinnen politici garen mee. Want het is niet precies duidelijk hoe de opwarming van de aarde zich zal ontwikkelen. En daardoor valt er een zekere bandbreedte aan te houden. Want, ook al is het criterium van twee graden opwarming dan vastgelegd, dan nog kun je schipperen over de toegestane uitstoot en de acceptabele concentratie van CO2 in de atmosfeer. En dat doen Europese politici maar al te graag. Want waar het voor een Europees politicus om gaat, is de vraag: wat betekent de normstelling voor de binnenlandse energieproductie? Wat zijn de gevolgen voor de economie?
Zo kun je op basis van de cijfers een norm van 400 PPM vaststellen voor uitstoot aan CO2. Maar inmiddels houdt de Europese Unie een norm aan van 450 PPM. Dat kun je natuurlijk doen, maar als je dat als norm aanhoudt, heb je een kans van vijftig procent dat de aarde opwarmt met meer dan 2 graden. Dat is niet onbelangrijk.
Europese energiedoelen voor 2020
De opwarming van de aarde vraagt om maatregelen. In 2008 heeft de EU al maatregelen afgekondigd: de 20/20/20 doelstellingen. Het gehele pakket aan maatregelen is in opzienbarend korte tijd geaccordeerd door de lidstaten van Europa.
Wat houden nu deze 20/20/20 doelstellingen in? De uitstoot van broeikasgassen moet met 20 procent worden verminderd ten opzichte van 1990, de energie-efficiëntie moet met 20 procent zijn verhoogd en 20 procent van de energie moet op duurzame wijze worden opgewekt.
De EU heeft het duurzame energiedoel vertaald naar 28 nationale doelstellingen. Nederland wordt geacht 14 % aan duurzame energie te hebben in 2020. Dat is dus energie uit zon, wind of biomassa. Nu stonden we in 2008, bij het afkondigen van de doelstellingen, op 3%. In 2014 is dat gegroeid naar 4,5 %. We hebben dus op zijn zachtst gezegd nog een flinke slag te maken. Nederland is namelijk (samen met Groot-Brittannië, Frankrijk en Malta) het verst verwijderd van het te behalen doel.
Europese routekaart tot 2050
Voor de lange termijn heeft de EU de 2050 Low Carbon Road Map opgesteld, een routekaart tot 2050. Dit behelst geen bindende wetgeving, maar ‘communicatie’. We moeten volgens de Roadmap flink naar beneden met onze uitstoot. Wetenschappers adviseerden bij het opstellen van de Roadmap een reductie van 80% tot 95%. Dus werd de streefnorm voor het Europese beleid: 80% reductie van CO2 in 2050.
Volgens het beleid van de EU is emissiehandel het aangewezen instrument om tot reductie van CO2 te komen. Maar omdat de waarde van emissierechten zo laag is (doordat landen de rechten voor niets weg mochten geven aan hun vervuilende industrieen), heeft men het principe van ‘backloading’ bedacht. Dat houdt in dat men de verkoop van nieuwe emissierechten uitstelt. Die emissierechten worden dus later op de markt gebracht, na 2017. Op die manier daalt de prijs in ieder geval niet verder. Maar de consequentie van een overschot aan rechten is dat er nu geen enkele prikkel meer is om emissies te reduceren. En vervolgens moeten we na 2020 als een razende zien te voldoen aan de dan heersende (hogere) reductienormen. Beter zou zijn om de normen nu al scherper te stellen. Dat zou ook een opwaarts effect geven op de prijzen van de emissierechten.
Klimaat en energiebeleid 2030
Naast de Roadmap voor 2050 zijn er door de Europese regeringsleiders ook doelstellingen vastgelegd voor 2030. Ook dit besluit werd voor Europese begrippen redelijk snel genomen. Het komt neer op: doorgaan in Europees verband met de reductie van emissies CO2 (40% in 2030 ten opzichte van 1990). Daarbij werd besloten om de tien armste landen van Europa te ontzien. Die mogen ongestraft CO2 blijven uitstoten. Polen valt daar, met zijn elektriciteitsproductie die voor 90% op steenkool draait, ook nog net onder. Die mogen dus vrolijk doorgaan met het stoken van steenkool.
Een andere doelstelling voor 2030 is dat de Europese landen 27% aan hernieuwbare energie moeten winnen. Plus: een besparing op het energieverbruik van 27 %. (Dat zou oorspronkelijk 30% zijn, maar dat voorstel haalde het niet). Ook deze doelstellingen zijn niet bindend. Nederland was namelijk een van de landen die daar op tegen was.
Europa wil het voortouw nemen met klimaatbeleid
In mondiaal opzicht betoont Europa zich als voorloper op klimaatgebied. Dat blijkt ook als je kijkt naar de inzet van Europa bij de klimaatconferenties. In 2009 in Kopenhagen verloor Europa weliswaar het initiatief, waardoor uiteindelijk de VS, China en Brazilië met elkaar het verdrag sloten. Maar in 2011, in Durban, ging dat beter. Europa speelde het toen slimmer, vooral dankzij de inzet van EU commissaris voor milieu Conny Hedegaard. In Durban werd afgesproken dat er later, bij de klimaattop in 2015, echt een beslissend verdrag gesloten zou worden.
Nu is de vraag of Europa er bij de komende klimaattop in Parijs weer in gaat slagen om zo’n spilfunctie in te nemen. De prognose voor het klimaat is in ieder geval dat we bij continuering van de huidige uitstoot uit zullen komen op een temperatuur van 3,3 graden Celsius. Om het doel van 2 graden te halen is dus meer beleid nodig.
Toenemende betrokkenheid bij de klimaatproblematiek
Toch is er hoop. Want mondiaal gesproken zijn meer mensen betrokken geraakt bij het klimaat. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de prijsontwikkelingen bij zonnepanelen. Die zijn in relatief korte tijd een stuk goedkoper geworden. Dat komt door de belangstelling van de burger. Daarnaast is er een onstuitbare beweging gaande van initiatiefnemende burgers die zich verenigen in cooperaties, met name op het gebied van energiewinning.
En ten slotte: grote petrochemische bedrijven komen in financieel opzicht steeds meer onder druk te staan. Er treedt ‘divestment’ op. Mensen willen niet meer investeren in schadelijke fossiele brandstoffen. In september werd bijvoorbeeld bekend dat The Rockefeller Foundation niet meer wil investeren in fossiele brandstoffen. Dat zegt heel wat.
Er lijkt dus van onderaf een beweging gaande te zijn die het tij probeert te keren. Maar of dat zal leiden tot doorslaggevende besluiten van de politiek, moeten we afwachten.